Gebruik van anticoagulantia en klinische uitkomsten bij patiënten met postoperatief atriumfibrilleren na coronair bypasschirurgie in Nederland
Dit onderzoek heeft aangetoond dat in een groot real-world cohort van patiënten met postoperatief atriumfibrilleren (POAF) na geïsoleerde coronair bypasschirurgie (CABG), de cardiovasculaire en thrombo-embolische mortaliteitscijfers significant lager waren bij patiënten die behandeld werden met orale anticoagulantia (OAC). Echter, overlevingsanalyses vanaf 30 dagen postoperatief toonden geen significante verschillen tussen de groepen onder de huidige praktijk. Deze bevindingen wijzen erop dat het voordeel van OAC misschien alleen geldt in de vroege periode na de operatie, of dat het te maken heeft met verschillen in de patiëntengroep, in plaats van een echt effect van de behandeling. De resultaten benadrukken de waarde van effectieve risicoschatting bij het POAF-management en de noodzaak voor prospectief onderzoek naar tijdsgebonden anticoagulatiestrategieën in de praktijk.
M.R.D. van de Kar, T.J. van Brakel, S. Houterman, L.M. de Heer, E.J. Daeter, M. van ’t Veer, D. van Veghel, H.J.G.M. Crijns, L.R.C. Dekker, L.C. Otterspoor, on behalf of the Cardiothoracic Surgery Registration Committee of the Netherlands Heart Registration
Achtergrond
Postoperatief atriumfibrilleren (POAF) komt voor bij 15-40% van de patiënten na coronair bypasschirurgie (CABG). Dit onderzoek evalueert het gebruik van orale anticoagulantia (OAC) en de uitkomsten bij een nationaal POAF-cohort na CABG, met een focus op de effectiviteit van OAC in vergelijking met antiplatelettherapie, gezien de beperkte langetermijngegevens en de praktijkvariatie.
Methode
Dit retrospectieve onderzoek maakte gebruik van gegevens van de Nederlandse Hart Registratie (NHR), gekoppeld aan sterfte- en farmacologische gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Patiënten die tussen 2013 en 2022 een geïsoleerde CABG ondergingen zijn geselecteerd. Patiënten al bekend met atriumfibrilleren of preoperatief OAC gebruik werden uitgesloten. De uitkomsten omvatten korte-termijn complicaties en langetermijn sterfte per oorzaak, met een vergelijking tussen OAC en antiplaatjes therapie.
Resultaten
Van de 44.601 CABG-patiënten ontwikkelden 11.054 (24,8%) POAF. OAC-therapie werd gestart bij 43,6% van de patiënten, wat steeg van 38,7% in 2013 tot 53,7% in 2022. Binnen 30 dagen was de mortaliteit 1,6%, cerebrovasculaire events 1,3%, en re-interventie door bloeding 5,4%. De meeste patiënten stopten OAC na één jaar, terwijl 10,3% doorging voor 10 jaar. De ruwe thrombo-embolische mortaliteit was lager bij OAC-gebruikers (0,04 vs. 0,42 per 100 patiënt-jaren), terwijl de bloeding-gerelateerde mortaliteit laag bleef (0,00 vs. 0,08). Overlevingsanalyses vanaf 30 dagen post CABG toonden echter geen significante verschillen tussen de groepen.
Conclusie
Bij patiënten met POAF na CABG was de mortaliteit lager bij OAC-gebruikers, maar er werd geen overlevingsvoordeel waargenomen vanaf 30 dagen postoperatief. Het beperkte gebruik van OAC op lange termijn, zonder dat er veel trombose of embolieën optreden, wijst op de mogelijke voordelen van antistolling strategieën die zich richten op een bepaalde periode na de operatie.

Figuur 1. Aaneengesloten gebruik van orale anticoagulantia (OAC) bij patiënten met postoperatief atriumfibrilleren na coronaire bypassoperatie (CABG).